- hin
- hin1 〈bijwoord van plaats〉heen2 〈bijwoord van tijd〉heen3 〈informeel〉heen ⇒ weg, verloren4 〈informeel〉enthousiast ⇒ weg (van)♦voorbeelden:1 〈informeel〉 er ist hin • (a) hij is erheen, er naar toe; (b) hij is op, doodmoe • (c) hij is dood, hij is er geweestan der Mauer hin • langs de muurnach außen hin wirkt er ruhig • uiterlijk maakt hij een rustige indruknach allen Seiten hin • naar alle kantenvor sich hin starren • voor zich uit zitten te starenhin und her • heen en weerhin und her überlegen • wikken en wegendas reicht nicht hin und nicht her • dat is op geen stukken na voldoendeBruder hin, Bruder her • ook al is ie m'n broerdas Hin und Her der Kunden • het komen en gaan van de klantennach langem Hin und Her • na lang wikken en wegendas ist hin wie her • dat maakt niets uithin und wider • over en weer2 es ist noch ein paar Tage hin, bis … • het duurt nog een paar dagen, voordat …auf die Zukunft hin • met het oog op de toekomstauf die Gefahr hin • op het gevaar afauf seinen Rat hin • afgaande op zijn advieszum Herbst hin • tegen het najaarhin und wieder • zo nu en dan3 alles Geld ist hin • al het geld is foetsiedie Vase ist hin • de vaas is stuk4 ganz hin sein von einer Sache • helemaal weg zijn van iets
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.